Waarom gebruikte Spinoza het woord "God"?
Gepubliceerd door Jan Mendrik in artikel · maandag 17 maa 2025 · 5:15
Waarom bleef Spinoza het woord God gebruiken en niet Natuur?
Bij de zomercursus 2024 van de vereniging het Spinozahuis[1] was er iemand in het publiek die na elke presentie de vraag stelde: waarom gebruikte Spinoza steeds het woord God als hij natuur bedoelde (Deus sive natura)? Hierna volgen enkele antwoorden van specialisten:
Clare Carlisle benadrukte, tijdens de zomercursus, dat Spinoza geen persoonlijke God bedoelde, maar eerder een begrip voor de natuur en natuurwetten. Het woord "God" heeft een spirituele associatie, maar bij Spinoza kan het ook verwijzen naar de grond van ons bestaan, met keuze tussen God, natuur, of God/natuur.
Elk woord brengt een geschiedenis met zich mee. God, maar ook natuur. God is in elk geval een woord dat mensen, in zijn tijd, herkenden als de grond voor het bestaan waardoor hij aansluiting vond op de beleving van de mensen in zijn tijd.
Elk woord brengt een geschiedenis met zich mee. God, maar ook natuur. God is in elk geval een woord dat mensen, in zijn tijd, herkenden als de grond voor het bestaan waardoor hij aansluiting vond op de beleving van de mensen in zijn tijd.
Paul Juffermans (ook tijdens de zomercursus): denken over God is erg oud in de geschiedenis van de filosofie. Niet alleen bij Spinoza. God stond voor de werkelijkheid of het bestaan, dat was ook in de middeleeuwen al heel gebruikelijk en ook bij Descartes. Spinoza gebruikt dat woord omdat Spinoza ook in een filosofische traditie staat. Hij kan daarom niet simpel het woord natuur gebruiken. Ook het woord “natuur” is een term met geschiedenis, maar een andere.
Maarten van Buuren (in een interview op deze website[2])
Waarom gebruikte hij God? Daar heb ik lang over nagedacht. Hij verschool zich er achter voor de buitenwereld. Het was een schijnbaar conformisme. En dan kiest hij nog de termen uit de scholastiek. Zo maakte hij zich ongrijpbaar voor de kritiek van Voetius en anderen. Maar pas later ben ik hem als gebruiker van het woord God ook serieus gaan nemen toen ik zag dat hij gezien werd als een atheïst, die zich als een gelovige voordeed. Daar ging hij heel fel tegen in. Ik dacht als het zo zou zijn dat je eigenlijk atheïst bent en je voordoet als gelovige dan is dat tè ongeloofwaardig. Ik proefde oprechtheid bij hem. Hij geloofde echt in God maar hij verstond er iets anders onder dan zijn tijdgenoten.
Waarom gebruikte hij God? Daar heb ik lang over nagedacht. Hij verschool zich er achter voor de buitenwereld. Het was een schijnbaar conformisme. En dan kiest hij nog de termen uit de scholastiek. Zo maakte hij zich ongrijpbaar voor de kritiek van Voetius en anderen. Maar pas later ben ik hem als gebruiker van het woord God ook serieus gaan nemen toen ik zag dat hij gezien werd als een atheïst, die zich als een gelovige voordeed. Daar ging hij heel fel tegen in. Ik dacht als het zo zou zijn dat je eigenlijk atheïst bent en je voordoet als gelovige dan is dat tè ongeloofwaardig. Ik proefde oprechtheid bij hem. Hij geloofde echt in God maar hij verstond er iets anders onder dan zijn tijdgenoten.
Beth Lord in Spinoza’s Ethics[3]:
Zijn gebruik van de term "God" stelde hem in staat om over existentiële en metafysische vragen te spreken binnen een kader dat herkenbaar was voor zijn lezers, terwijl hij tegelijkertijd de fundamenten van dat kader radicaal herinterpreteerde. Hoewel 'natuur' een belangrijk aspect van zijn filosofie vertegenwoordigt, kan de term 'God' voor Spinoza de oneindige, noodzakelijke en allesomvattende aard van de substantie benadrukken. 'God' impliceert een fundamentele werkelijkheid die de basis vormt van al het zijn en denken, wat verder gaat dan een louter beschrijving van de waarneembare natuur in de gangbare zin. Het benadrukt de immanente causaliteit en de zelf-oorzakelijkheid (causa sui) van deze fundamentele werkelijkheid.
Zijn gebruik van de term "God" stelde hem in staat om over existentiële en metafysische vragen te spreken binnen een kader dat herkenbaar was voor zijn lezers, terwijl hij tegelijkertijd de fundamenten van dat kader radicaal herinterpreteerde. Hoewel 'natuur' een belangrijk aspect van zijn filosofie vertegenwoordigt, kan de term 'God' voor Spinoza de oneindige, noodzakelijke en allesomvattende aard van de substantie benadrukken. 'God' impliceert een fundamentele werkelijkheid die de basis vormt van al het zijn en denken, wat verder gaat dan een louter beschrijving van de waarneembare natuur in de gangbare zin. Het benadrukt de immanente causaliteit en de zelf-oorzakelijkheid (causa sui) van deze fundamentele werkelijkheid.
Steven Nadler, stelt in A book forged in hell[4]:
Er zijn verschillende redenen waarom Spinoza ervoor koos om de term "God" te gebruiken:
Vertrouwde terminologie: In de 17e eeuw, de tijd waarin Spinoza leefde en schreef, was het concept van God centraal in het denken van de meeste mensen, zowel religieus als filosofisch. Door de term "God" te gebruiken, kon Spinoza aanknopen bij een bestaand begrippenkader en zijn ideeën communiceren op een manier die voor zijn tijdgenoten enigszins herkenbaar was, ook al gaf hij er een radicaal nieuwe betekenis aan.
Het ontwijken van censuur en controverse: Door de bekende term "God" te gebruiken in plaats van een volledig nieuwe term voor zijn concept van de ultieme werkelijkheid, heeft hij mogelijk geprobeerd de scherpte van zijn afwijking van de orthodoxie te verzachten.
Het uitdrukken van goddelijke eigenschappen in de natuur: Spinoza zag in de orde en wetmatigheid van de natuur de manifestatie van wat traditioneel aan God werd toegeschreven, zoals oneindigheid, eeuwigheid, noodzakelijkheid, almacht en wordingskracht/scheppingskracht (zij het in een andere betekenis). Door God met de natuur te identificeren, kon hij deze "goddelijke" eigenschappen verankeren in een begrijpelijk en herkenbaar systeem.
Er zijn verschillende redenen waarom Spinoza ervoor koos om de term "God" te gebruiken:
Vertrouwde terminologie: In de 17e eeuw, de tijd waarin Spinoza leefde en schreef, was het concept van God centraal in het denken van de meeste mensen, zowel religieus als filosofisch. Door de term "God" te gebruiken, kon Spinoza aanknopen bij een bestaand begrippenkader en zijn ideeën communiceren op een manier die voor zijn tijdgenoten enigszins herkenbaar was, ook al gaf hij er een radicaal nieuwe betekenis aan.
Het ontwijken van censuur en controverse: Door de bekende term "God" te gebruiken in plaats van een volledig nieuwe term voor zijn concept van de ultieme werkelijkheid, heeft hij mogelijk geprobeerd de scherpte van zijn afwijking van de orthodoxie te verzachten.
Het uitdrukken van goddelijke eigenschappen in de natuur: Spinoza zag in de orde en wetmatigheid van de natuur de manifestatie van wat traditioneel aan God werd toegeschreven, zoals oneindigheid, eeuwigheid, noodzakelijkheid, almacht en wordingskracht/scheppingskracht (zij het in een andere betekenis). Door God met de natuur te identificeren, kon hij deze "goddelijke" eigenschappen verankeren in een begrijpelijk en herkenbaar systeem.
Yitzhak Melamed en Clare Carlisle voegen daar in het artikel God-Intoxicated Man: The Philosopher who denied the World[5] nog aan toe
De spirituele dimensie van de Natuur. Hoewel Spinoza een strikt rationeel filosoof was, erkende hij dat mensen een diepere spirituele ervaring konden hebben van de werkelijkheid. Door het woord "God" te gebruiken, gaf hij een meer verheven en spirituele betekenis aan de natuur, waardoor hij de verbondenheid van alles in het universum benadrukte. Dit maakte zijn filosofie niet alleen intellectueel, maar ook existentieel en spiritueel relevant. ). Door het woord "God" te gebruiken, benadrukte Spinoza de oneindigheid, de eeuwigheid en de alomvattendheid van deze substantie, iets wat in zijn tijd niet volledig door het woord "natuur" werd overgebracht.
De spirituele dimensie van de Natuur. Hoewel Spinoza een strikt rationeel filosoof was, erkende hij dat mensen een diepere spirituele ervaring konden hebben van de werkelijkheid. Door het woord "God" te gebruiken, gaf hij een meer verheven en spirituele betekenis aan de natuur, waardoor hij de verbondenheid van alles in het universum benadrukte. Dit maakte zijn filosofie niet alleen intellectueel, maar ook existentieel en spiritueel relevant. ). Door het woord "God" te gebruiken, benadrukte Spinoza de oneindigheid, de eeuwigheid en de alomvattendheid van deze substantie, iets wat in zijn tijd niet volledig door het woord "natuur" werd overgebracht.
Conclusie
Spinoza gebruikte het woord "God" wellicht om vervolging te vermijden maar dat was zeker niet de enige reden. Het woord natuur, of substantie, dat hij anders zou gebruiken had voor zijn tijdgenoten niet de betekenis van de bron en oorzaak van alles wat bestaat die Spinoza er uitdrukkelijk wel mee bedoelde. Zijn keuze voor het woord "God" maakte dat hij de natuur kon vereenzelvigen met eigenschappen die traditioneel aan God werden toegeschreven, zoals oneindigheid, eeuwigheid, noodzakelijkheid, almacht en wordingskracht/scheppingskracht (zij het in een andere betekenis).
[1] Verslag van de VHS zomercursus 2025: https://www.spinozakringsoest.nl/files/Zomercursus-2024-uitgebreid-verslag-Mendrik.pdf
[3] Beth Lord, Spinoza’s Ethics, ISBN 9780748634507, uitgave 28 februari 2010, Edinburgh University Press
[4] Steven Nadler, A book forged in hell, ISBN 9780691160184, uitgave 24 november 2013, Princeton University Press
[5] Yitzhak Melamed en Clare Carlisle, God-Intoxicated Man: The Philosopher who denied the World, TLS (Times Literary Supplement), 15 mei 2020, blzn 8-9
https://philarchive.org/archive/MELGMT
Downloadbare pdf van deze blog
https://philarchive.org/archive/MELGMT
Downloadbare pdf van deze blog
4
beoordelingen
Jan Mendrik
woensdag 18 jun 2025
Beste Geert,
Jouw opmerking "Want iets dat in iets is, is niet dat waarin het is." klopt natuurlijk en is denk ik ook niet in strijd met het eerder geschrevene. God staat gelijk aan de gehele substantie en dat wil inderdaad niet zeggen dat elke modus God is.
Om je verdere verhaal over attributen, transcendentie en intuïtie te kunnen begrijpen heb ik denk ik je uitgebreidere uiteenzetting nodig.
Jouw opmerking "Want iets dat in iets is, is niet dat waarin het is." klopt natuurlijk en is denk ik ook niet in strijd met het eerder geschrevene. God staat gelijk aan de gehele substantie en dat wil inderdaad niet zeggen dat elke modus God is.
Om je verdere verhaal over attributen, transcendentie en intuïtie te kunnen begrijpen heb ik denk ik je uitgebreidere uiteenzetting nodig.
Geert ter Horst
zondag 15 jun 2025
Spinoza maakt (in I St. 29) duidelijk onderscheid tussen God als de Naturerende Natuur en dat wat uit God voortvloeit als de Genatuurde Natuur. Dat er buiten God geen enkele andere substantie bestaat en dat alle overige dingen (i.e. de modificaties) in God bestaan, wil niet zeggen dat die overige dingen God zijn. Want iets dat in iets is, is niet dat waarin het is.
Wat de attributen betreft, deze bestaan niet in God maar maken Gods wezen uit. Het wezen van iets bestaat niet in dit iets maar is datgene wat dat iets is. Mijn hypothese is niet dat de kenbare attributen puur opzichten van het menselijk verstand zijn, aangezien dit verstand immers verstandelijk begrijpend is. Dit verstand begrijpt echter slechts distincte attributen, niet precies de wijze waarop deze één zijn in de substantie. Deze éénheid van de attributen moet meer zijn dan slechts die van een collectie, want een substantie is niet een collectie. Hier is volgens mij dus sprake van transcendentie bij Spinoza, die dunkt mij aansluit op de derde soort kennis (intuitie).
Ik kan hier niet alles uiteenzetten, maar hoop binnenkort iets op te sturen.
Wat de attributen betreft, deze bestaan niet in God maar maken Gods wezen uit. Het wezen van iets bestaat niet in dit iets maar is datgene wat dat iets is. Mijn hypothese is niet dat de kenbare attributen puur opzichten van het menselijk verstand zijn, aangezien dit verstand immers verstandelijk begrijpend is. Dit verstand begrijpt echter slechts distincte attributen, niet precies de wijze waarop deze één zijn in de substantie. Deze éénheid van de attributen moet meer zijn dan slechts die van een collectie, want een substantie is niet een collectie. Hier is volgens mij dus sprake van transcendentie bij Spinoza, die dunkt mij aansluit op de derde soort kennis (intuitie).
Ik kan hier niet alles uiteenzetten, maar hoop binnenkort iets op te sturen.
Jan Mendrik
vrijdag 13 jun 2025
Beste Geert, Dank voor je reactie.
Inderdaad sluit Spinoza in zijn Gods definitie aan bij de scholastiek en vallen bij God wezen en bestaan samen.
Over de attributen zegt Spinoza inderdaad niet dat ze samenvallen maar wel dat het twee kanten zijn van dezelfde zaak. Ze lopen parallel (E2P7).
Of de attributen alleen in de geest van de mens leven of ook in God bestaan? Spinoza benoemt de attributen als in God bestaand (E2P1 en E2P2: denken is een attribuut van God en uitgebreidheid is een attribuut van God). Alleen heeft God oneindig veel attributen (E1Def6) en wij mensen kennen er maar twee. Omdat het menselijk denken uiteindelijk ook weer deel uitmaakt van de substantie/God moeten Gods attributen toch ook weer de menselijke attributen omvatten.
Het is inderdaad moeilijk voor te stellen wat attributen precies zijn. Henk Keizer die een deel van zijn promotiewerk aan de opvatting over de attributen heeft gewijd, is van mening dat in de filosofie van Spinoza, de attributen een objectieve werkelijkheid zijn en niet slechts in het begrip van mensen aanwezig zijn: https://repository.ubn.ru.nl/bitstream/handle/2066/239756/239756.pdf?sequence=1
Over E1P18: buiten de substantie/God bestaat er niets dus zou je zeggen dat God zowel Naturende Natuur moet zijn als Genatuurde Natuur. De Naturende Natuur vertegenwoordigt de scheppende kracht van God.
Inderdaad sluit Spinoza in zijn Gods definitie aan bij de scholastiek en vallen bij God wezen en bestaan samen.
Over de attributen zegt Spinoza inderdaad niet dat ze samenvallen maar wel dat het twee kanten zijn van dezelfde zaak. Ze lopen parallel (E2P7).
Of de attributen alleen in de geest van de mens leven of ook in God bestaan? Spinoza benoemt de attributen als in God bestaand (E2P1 en E2P2: denken is een attribuut van God en uitgebreidheid is een attribuut van God). Alleen heeft God oneindig veel attributen (E1Def6) en wij mensen kennen er maar twee. Omdat het menselijk denken uiteindelijk ook weer deel uitmaakt van de substantie/God moeten Gods attributen toch ook weer de menselijke attributen omvatten.
Het is inderdaad moeilijk voor te stellen wat attributen precies zijn. Henk Keizer die een deel van zijn promotiewerk aan de opvatting over de attributen heeft gewijd, is van mening dat in de filosofie van Spinoza, de attributen een objectieve werkelijkheid zijn en niet slechts in het begrip van mensen aanwezig zijn: https://repository.ubn.ru.nl/bitstream/handle/2066/239756/239756.pdf?sequence=1
Over E1P18: buiten de substantie/God bestaat er niets dus zou je zeggen dat God zowel Naturende Natuur moet zijn als Genatuurde Natuur. De Naturende Natuur vertegenwoordigt de scheppende kracht van God.
Geert ter Horst
woensdag 11 jun 2025
Het schijnt mij toe dat de bovengenoemde verklaringen van de term 'God' door Spinoza tekort schieten. In de Ethica legt Spinoza uit dat Gods bestaan en zijn wezen één en hetzelfde zijn (I St. 20). Dit is een traditionele theïstische en scholastieke stelling, die impliceert dat God louter bestaan is. Deze stelling staat op gespannen voet met Spinoza's vereenzelviging van God met (de distincte veelheid van) zijn attributen, daar alle attributen zouden samenvallen met Gods bestaan en dus ook onderling zouden samenvallen. Deze laatste conclusie trekt Spinoza niet, en er moet dus een of ander onderscheid zijn tussen de attributen onderling en tussen God en zijn attributen. De sleutel hiertoe lijkt te liggen in de definitie van attribuut: "wat het verstand opvat als uitmakende het wezen van een substantie" (I Def. 4). De enige wijze om zo'n onderscheid te krijgen is door dit verstand op te vatten als het menselijk verstand. Daardoor krijgen de attributen een subjectief aspect, waarachter het eigenlijke zijn van Spinoza's God verborgen blijft (en aldus een moeilijk te bepalen transcendentie behoudt). Dit werpt misschien ook nieuw licht op I St. 18, alwaar God als inwonende oorzaak opgevoerd wordt. Merkwaardigerwijze volgt het bewijs niet de terminologie van de stelling, maar spreekt over het zijn van de dingen in God in plaats van het zijn van God (of het inwonen van God) in de dingen. Aldus wordt sterker beklemtoond dat God Naturende Natuur is, niet genatureerde natuur.