Zomerweek van Vereniging het Spinozahuis

Ga naar de inhoud

Zomerweek van Vereniging het Spinozahuis

Spinoza
Gepubliceerd door Jan Mendrik in Verslag · 29 augustus 2022
Tags: Barchem_2022
De alweer 22e zomerweek van de Vereniging Het Spinozahuis (25-29 juli 2022) stond in het teken van het thema “Vrijheid voor, bij en na Spinoza: meer dan het doel van de staat”.
 
In het aangename landgoedhotel Woodbrooke in Barchem werd het thema door een keur aan sprekers van meerdere kanten benaderd.
 
Andrea Sangiacomo en Paul Juffermans belichtten de vrijheid vanuit geschriften van Spinoza zelf. Daarnaast was veel tijd ingeruimd voor het vrijheidsbegrip bij tijdgenoten van Spinoza. Paul Juffermans vergeleek de vrijheidsopvatting van Spinoza met die van tijdgenoten Hobbes en Locke. Henk Nellen behandelde het begrip vrijheid bij Hugo de Groot en Anton van Hooff besprak op vlammende wijze het plakkaat van Verlathinge. Erno Eskens schetste hoe Descartes de weg vrijmaakte voor het verlichtingsdenken en hoe Spinoza daarop aansloot. Ook gaf hij een boeiend inzicht in het leven van Franciscus van den Enden en de relatie tussen van den Enden en Spinoza. Hij besprak de boeken van van den Enden “Kort verhaal” en “Vrije staatkundige stellingen”. René Willemsen besprak de gebroeders de la Court en Bernard Mandeville en Hans Gribnau gaf een overzicht van macht, recht en staat in het Theologisch Politiek Traktaat.
 
De site van Vereniging Het Spinozahuis (VHS) vermeldt een toelichting op het programma.

In het volgende geef ik een persoonlijk overzicht van de highlights van de week.
 
Andrea Sangiacomo over Spinoza's visie op vrijheid
Andrea Sangiacomo, de nieuwe hoogleraar namens Vereniging het Spinozahuis aan de Erasmus universiteit, legde in 2 lezingen uit wat Spinoza verstond onder vrijheid, vrije keuze en vrije wil (eerste lezing) en wat Spinoza bedoelde met “het doel van de staat is de vrijheid”.

Deze samenvatting doet het hele verhaal van Sangiacomo vast te weinig recht maar geeft zijn redenering op hoofdlijnen weer:
 
In ons dagelijks taalgebruik wordt vrije wil begrepen als “het vermogen om iets anders te doen. Spinoza’s idee van de vrije wil komt echter dichterbij de oude Griekse deugd om zijn of haar eigen natuur te volgen (“naturalistische vrijheid”). Deze vrijheid heeft te maken met afwezigheid van externe beperkingen. Externe beperkingen kunnen van alles zijn. Andere mensen die ons ergens toe dwingen maar ook onze eigen hartstochten. Vrije wil heeft dan ook te maken met het vermogen onze hartstochten te sturen.
 
Waaruit bestaat dan die vrijheid? Spinoza zegt in E5p36s (Ethica hoofdsduk 5, stelling 36 Scholium): ons heil, onze gelukzaligheid, onze vrijheid bestaat in de constante en eeuwige liefde jegens God (= de ene substantie, de natuur als geheel). Vrijheid, gelukzaligheid en heil zijn voor Spinoza dus synoniem.
 
Vrijheid is een emotionele adequate kennis die iemand doet inzien dat zijn bestaan onderdeel is van het bestaan van de hele natuur.
 
Vrijheid bestaat uit verstandelijke liefde voor God.
In E5p15 + dem schrijft Spinoza: Wie zichzelf en zijn hartstochten helder en welonderscheiden kent, heeft God lief.
Maar volgens Spinoza is onze vrijheid niet onbeperkt en oneindig. Dit betekent dat de geest niet volstrekt vrij kan zijn in zoverre er altijd passieve hartstochten in de geest zullen blijven.
Sangiacomo stelt dat het feit dat onze kracht beperkt is niet betekent dat we geen kracht hebben. Afhankelijk van het geestelijk vermogen om adequaat hartstochten te begrijpen, kunnen we een grotere vrijheid ontwikkelen. Spinoza zegt in E5p10s: “Wie er dus naar streeft zich bij zijn hartstochten en aandriften alleen door vrijheidsliefde te laten leiden, probeert zoveel mogelijk de deugden en hun oorzaken te kennen en zijn geest te vervullen van de vreugde die het resultaat is van kennis daarvan…”.
Onze vrijheid zit er dus in dat we kennis kunnen verkrijgen en daardoor vreugde.
 
Vrijheid heeft voor ons, in het dagelijks leven, ook te maken met het kunnen maken van beslissingen. Maar de vrijheid om beslissingen te nemen past niet in de naturalistische visie van Spinoza. Sangiacomo verklaart: De visie van vrijheid tot beslissingen veronderstelt dat ik degene ben die mijn beslissing maakt en dat het niet de externe oorzaken zijn die invloed op mijn toestand hebben. Dus de veronderstelling bij deze opvatting is dat ik als een substantie kan handelen, wat wil zeggen dat ik mijzelf kan bepalen en tot handelen kan aanzetten. En dat is strijdig met Spinoza’s opvatting dat mensen slechts modi zijn van de ene substantie, God.
 
Een “vrije wil” veronderstelt ook dat die vrije wil zijn eigen oorzaak is en dat is onzin volgens Spinoza omdat alleen God een oorzaak van zichzelf is.
 
Spinoza zegt in E3p2s: Deze besluiten van de geest ontstaan in de geest dus met dezelfde noodzakelijkheid als de ideeën van feitelijk bestaande dingen. Wie echter meent dat hij op grond van een vrij besluit van de geest spreekt of zwijgt of iets doet, droomt met open ogen.
 
Over de staat merkt Sangiacomo onder meer op:
 
We zien in mensen zowel een streven tot het prioriteren van zichzelf. Maar ook een behoefte aan andere mensen.
 
Sociaal leven, maatschappij en staat, zijn niet alleen middelen om minder van het lot afhankelijk te worden (zoals voor Hobbes) maar ook de voorwaarden voor het ontwikkelen van adequate kennis, aangezien het vermogen van de geest in adequate kennis gelegen is. Met andere woorden, we leven niet alleen in een maatschappij om betere overlevingskansen te hebben maar ook en met name voor het ontwikkelen van adequate kennis en die brengt ons meer vrijheid. Dat is de bijzondere reden voor Spinoza om te zeggen: het doel van de staat is de vrijheid.

Paul Juffermans over Spinoza (1632-1677), Hobbes (1588-1679) en Locke (1632-1704)
Paul Juffermans ging o.m. in op de vraag wat maakt de filosofie van de vroegmoderne tijd zo bijzonder? Descartes, Spinoza, Hobbes en Locke waren allemaal geen hoogleraar. De universiteiten in hun tijd werden nog bepaald door de religie en door Aristoteles. Descartes breekt daarmee. Hij ging aan alles twijfelen en concludeerde dat alleen het denken een houdbaar uitgangspunt is. En de wiskunde bleek een vaste basis voor dat denken. In een latere lezing benadrukte ook Erno Eskens deze rol van Descartes. Tijd voor een nieuwe herwaardering voor Descartes?
 
Juffermans vergeleek Hobbes, Locke en Spinoza in hun benaderingen van het vrijheidsbegrip. Alle drie gaan er van uit dat de mens van nature uit zelfbehoud opkomt voor zichzelf. Bij Hobbes is dat het sterkst. De mens is een wolf onder de wolven, het gaat onderling alleen om macht. Dat is alleen te doorbreken door een sterke staat met absolute macht (“Leviathan”). Spinoza gaat er ook van uit dat in de natuurtoestand de mensen elkaars vijanden zijn. Maar een mens heeft ook zijn “rede” waardoor hij beseft dat eendracht macht maakt. Als zodanig is het twijfelachtig of de zuivere natuurtoestand waarbij alleen onderlinge macht de relatie bepaalt, in werkelijkheid ooit bestaan heeft.
Locke heeft van de drie het meest gematigde standpunt. Mensen zijn niet zo vijandig ten opzichte van elkaar. Ze zijn in basis sociaal maar in noodsituaties komen ze eerst voor zichzelf op, daarom is er een staat nodig. Hobbes en Spinoza pleiten voor een sterke staat. Bij Hobbes is de machtsoverdracht aan de vorst absoluut. Bij Spinoza is het een contract tussen vorst en volk waarbij het gedrag van de vorst getoetst wordt en waarbij het verdrag kan worden verbroken als de vorst het te bont maakt. Locke beschouwt de staat meer als een mediator. Elke staat berust op consensusvorming tussen burgers.
 
Voor Spinoza en Locke was gewetensvrijheid en vrijheid van denken essentieel. Voor Locke was godsdienstvrijheid een logische consequentie. Spinoza was daarin terughoudender. Je mag weliswaar denken wat je wilt en zeggen wat je denkt maar de overheid bepaalt hoever de godsdienstvrijheid gaat, omwille van de algemene vrede onder het volk.
 
Henk Nellen over Hugo de Groot (1583-1645)
Henk Nellen schreef een biografie van Hugo de Groot. “Hugo de Groot, een leven in strijd om de vrede" (Balans, 2007). Hij vertelde over het leven en de filosofie van Hugo en over de verschillen en overeenkomsten met Spinoza.
Hugo de Groot is bij velen vooral bekend om zijn juridische werken. Met als bekendste: De Mare Liberum (1609), over het zeerecht. Het was een rechtvaardiging van de vrije handel op zee, geschreven in opdracht van de in 1602 opgerichte VOC.
Maar Hugo de Groot was op veel meer terreinen actief: godsdienst en kerk, uitleg van de Bijbel, maatschappelijk, politiek en op het gebied van oorlog en vrede. In Hugo’s tijd werd een geleerde beperkt door de confessionele strijd (remonstranten, contraremonstranten), patroonschappen en politieke belangen (moord op van Oldenbarnevelt, gevangenschap van Hugo op slot Loevestein).
Hugo de Groot heeft uitvoerig geschreven over Bijbeluitleg (ca 2000 bladzijden). Daarin stonden centraal: zo authentiek mogelijk tekstonderzoek, historische benadering zoals bij wereldlijke teksten, nadruk op vroomheid en naastenliefde, beperkte goddelijke inspiratie in de teksten, de profetieën hadden betrekking op de periode van de profetie zelf. Veel van deze inzichten komen terug bij Spinoza in het Theologisch Politieke Traktaat alleen stond Hugo de Groot nog helemaal in de religieuze traditie in tegenstelling tot Spinoza. De religieuze vrijheid bestond voor Hugo o.a. uit de focus op vroomheid en naastenliefde en de acceptatie van godsdienstige pluriformiteit.
Op het gebied van maatschappelijke en politieke vrijheid waren centrale punten voor Hugo: afspraken moeten worden nagekomen, de staat is het resultaat van een vrije overeenkomst, de levenssituatie is een gevolg van vrije wilsbeschikking, opstand is mogelijk, sterke staatscontrole, een sterke afkeer van de redeloze massa, slavernij is aanvaardbaar. Daarin zitten, met uitzondering van de vrije wilsbeschikking, veel overeenkomsten met het denken van Spinoza.
 
Natuurrecht
Natuurrecht staat volgens Hugo de Groot (en verwoord door Henk Nellen) voor een door God in de menselijke natuur verankerd besef van goed en kwaad. De natuur dreef de mens instinctmatig tot zelfbehoud dat hij of zij evenwel nooit tot het uiterste wilde najagen; in tegendeel, vergeleken met het dier dat in roedels, kuddes, scholen en zwermen leefde en dat zijn jongen beschermde, was de mens veel beter toegerust voor een samenwerking die ver boven het eigenbelang uitging.
 
Dit staat in contrast tot de opvattingen van Spinoza over natuurrecht:
In hoofdstuk 2 van het staatkundig betoog stelt hij (volgens een vertaling van Meijer die Paul Juffermans hanteerde):
 
“Uit deze waarheid nu, dat de macht waardoor alIe dingen in de natuur bestaan en werken niets anders is dan Gods macht zelf, valt licht af te leiden wat het Natuurrecht is. Want dewijl God recht heeft op alles en Gods recht niets anders is dan Gods macht zelf, voor zoover deze als volstrekt onbeperkt en vrij wordt beschouwd; zoo volgt hieruit, dat elk ding in de Natuur uiteraard zooveel recht heeft als het kracht bezit om te bestaan en te werken, aangezien de macht 'waardoor ieder ding in de natuur bestaat erf gedreven wordt, geen andere is dan Godes eigen macht, die door niets gebonden is.”
 
Natuurrecht is dus volgens Spinoza niets anders dan de onbegrensde macht tot zelfbehoud. Gelukkig heeft hij ook het besef dat we door de rede weten dat eendracht macht maakt en dat we dus op anderen zijn aangewezen. Spinoza is alleen niet erg positief over het vermogen van de mens om volgens de rede te leven.
 
Besluit
De laatste dag moest ik, vanwege mijn verhuizing, helaas de behandeling van vrijheid in de Ethica met Paul Juffermans missen. Achteraf hoorde ik dat Paul Juffermans door persoonlijke omstandigheden de les op de laatste dag heeft overgedragen aan Hans Gribnau die macht, recht en staat in het Theologisch Politiek Traktaat belichtte.




0
commentaren
Terug naar de inhoud